Wmo hulpmiddelen: integraliteit is nog ver te zoeken

Inleiding: de situatie

Mensen met een beperking kunnen in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) bij hun gemeente een aanvraag doen voor ondersteuning. Deze ondersteuning kan bestaan uit één of soms meerdere hulpmiddelen. Gemeenten kopen de complete dienstverlening met betrekking tot hulpmiddelen in: passen, leveringen, service, innamen en nazorg. Bij goedkeuring van de aanvraag tot ondersteuning wordt de indicatie doorgezet naar de hulpmiddelenleverancier, welke het gehele proces doorgaans verder uit handen neemt en rapporteert aan de gemeente. De eindgebruiker ontvangt het hulpmiddel in bruikleen.

De indicatie voor het hulpmiddel kan in verschillende situaties samengaan met een indicatie voor andere vormen van ondersteuning, zoals hulp bij het huishouden, woningaanpassingen (denk aan trapliften, beugels in de badkamer etc.) en begeleiding. Bijvoorbeeld, iemand die slecht ter been is krijgt een rolstoel, maar kan ook niet meer zelfstandig het huis schoonhouden en heeft moeite om de trap op te komen. Elk van deze problemen is een gevolg van één beperking. Toch wordt na de indicatie voor elk van deze problemen een andere partij ingeschakeld door de gemeente.

Bovenstaande situatie is nagenoeg onveranderd van toepassing sinds het ingaan van de Wmo in 2007. Ook bij de grote decentralisaties van 2015 is er feitelijk niets veranderd aan de inzet van en dienstverlening bij Wmo hulpmiddelen. En dat is eigenlijk best raar.

Zorg naar gemeenten

Bekijk het vanuit de kant van de gemeenten. Tot 2015 viel een groot deel van de huidige verantwoordelijkheden voor Wmo en jeugdzorg niet onder de gemeenten, maar onder het Rijk. Niet zo gek dan ook dat de taken die de gemeenten wel al hadden, door de gemeenten werden gezien als apart staande diensten. Elke dienst werd immers op een andere manier ingekocht, bekostigd en verantwoord. En het was maar de vraag in hoeverre de zaken die via het Rijk liepen hiermee samenhingen.

Eén van de argumenten achter de decentralisaties was dat gemeenten de zorg effectiever konden organiseren. Hoewel veel bekritiseerd als een smoes van het Rijk om het geheel over de schutting te kunnen gooien, is het helemaal geen gekke gedachte. Maar wel een gedachte die het juiste perspectief vereist om op waarde te kunnen schatten. Als al de verschillende taken, zoals begeleiding, beschermd wonen, GGZ en hulpmiddelen, als afzonderlijke functies worden gezien, krijg je de situatie zoals die nu veel te zien is. Elk van deze productgroepen koop je dan apart in, met veelal verschillende aanbieders en afspraken per productgroep. Klinkt dit bekend?

In de meeste gemeenten in Nederland gaat het - ondertussen ruim 3 jaar verder - nog altijd zo, ongeacht de specifieke inkoopmethodiek. Maar het kan ook anders. De kern van dat anders is een zoveel mogelijk integrale aanpak. Ik hoor het u al zeggen: gemeenten roepen allemaal dat ze al integraal werken! Maar is dat zo?

Hoe integraal is de zorghulpverlening nou echt, als aanbieders van elkaar vaak niet weten wat ze aan het doen zijn? Naar onze visie is zorg pas écht integraal, als niet de beschikking vanuit de gemeente, maar de behoefte van de burger centraal staat. Dit vereist dat hulpverleners in direct contact staan met elkaar, afstemmen en in- en afschakelen wat er nodig is.

Voor gemeenten betekent dit dat er niet langer allerlei verschillende beschikkingen, arrangementen, of andere vormen van toewijzingen verstrekt worden. Gemeenten stellen vast dat er een zorgbehoefte is en laten de aanpak,  het ‘hoe’, aan de inhoudelijke regiefunctie van de zorgaanbieder. Het is aan de zorgaanbieder om al het benodigde hiertoe in te zetten. De gemeente kan zich dan beperken tot de rol van procesregie, wat dan neerkomt op sturing op de effecten (worden de doelstellingen voor de burger behaald) en de aansluiting met de leefomgeving van de burger.

Hulpmiddelen in een integrale aanpak

Goede kans dat u gedurende het lezen van de vorige alinea’s ergens dacht: het zou toch over hulpmiddelen gaan? De context en visie die hier geschetst is, is echter wel van fundamenteel belang voor onze visie op hulpmiddelen. In ons ideaalbeeld is de hulpmiddelenleverancier namelijk volledig geïntegreerd in de zorgketen. De hulpmiddelenleverancier wordt dan niet langer apart ingeschakeld door de gemeente, maar is onderdeel van het plan van aanpak van de zorgaanbieder.

De meerwaarde hiervan zit erin dat de behoefte niet langer ingeklemd zit in de vaste kaders van een beschikking. In plaats van de meerkeuzevraag ‘is een hulpmiddel nodig, ja/nee?’ wordt de vraag: welke bijdrage kan het hulpmiddel leveren aan het welzijn én preventie? Momenteel zien we in vrijwel alle gemeenten het principe van ‘het meest goedkoop adequate middel’ toegepast worden. Oftewel, een zo goedkoop mogelijk middel, dat de burger mobieler maakt, wordt ingezet. Het is onze stelling dat in veel gevallen een burger beter geholpen is, op de lange termijn, met een beter ondersteunend middel. Hier gaat namelijk een preventieve werking vanuit: doordat het hulpmiddel de gebruiker meer ontlast, is de totale fysieke belasting van de burger lager en blijft deze langer gezond.

In een situatie waarin de hulpmiddelenleverancier onderdeel van de integrale zorgketen is, kan er gekeken worden naar de totale zorgkosten voor een burger, in plaats van zoals nu, alleen te kijken naar het geldpotje voor de hulpmiddelen.

Voor gemeenten kan deze manier van organiseren een enorm voordeel betekenen. De zelfredzaamheid van de burger blijft op lange termijn gewaarborgd. Het is immers aan de zorgaanbieders zelf gelegen om hier een zo preventief mogelijke aanpak te realiseren, inclusief inzet van hulpmiddelen, zodat dure interventies in een later stadium vermeden worden. Hierdoor kunnen de totale zorgkosten uiteindelijk ook teruggedrongen worden.

De hulpmiddel keten

Voor hulpmiddelenleveranciers betekent dit ook dat zij zich meer moeten toeleggen op samenwerking binnen de keten, zowel naar de rest van de zorgketen als naar de eigen toeleveranciers.

De nauwe samenwerking met de zorgketen is van groot belang om het juiste hulpmiddel op het juiste moment en de juiste plek te krijgen. Snelheid hierbij is in veel gevallen van belang voor de stabilisering van het zorgbeeld. Het proces om deze behoefte te bepalen – iets wat momenteel soms maanden kan duren in complexere gevallen – zou veel sneller kunnen als deze partijen continue met elkaar in dialoog zijn, in plaats van apart ingeschakeld te worden via de gemeente.

Ook de samenwerking met de eigen toeleveranciers verdient aandacht in deze visie. Levertijden en maatwerk worden nog belangrijker dan ze nu al zijn. Ook nu al worden hulpmiddelenleveranciers afgerekend op levertijden. Toch zien we, juist bij maatwerk hulpmiddelen, dat het goed afgestemd krijgen van de hulpmiddelconfiguratie en het uiteindelijk leveren van het middel nog vaak erg veel tijd en moeite kost. Als er op een hoger niveau wordt samengewerkt met de toeleveranciers, kunnen deze al veel eerder in het proces betrokken worden. Dan weten zij veel eerder wat er nodig is. Dit komt niet alleen de levertijden ten goede, maar ook de kwaliteit van de middelen zoals ervaren door de burger.

Conclusie

Het sociaal domein wordt nog altijd te weinig gezien als één samenhangende keten. Een volledig integrale benadering van de zorgbehoeften bevordert lange termijn denken en daarmee de zelfredzaamheid van de burger. Hulpmiddelen zijn hierbij van fundamenteel belang, omdat zij een stabiliserende en preventieve werking kunnen hebben op de gezondheid. Direct contact en onderlinge afspraken tussen zorgaanbieders, hulpmiddelenleveranciers en toeleveranciers zijn essentieel om dit proces goed neer te zetten. We moeten dus af van het denken in beschikkings-hokjes en over naar het keten-denken. Dus, wie durft?

Home Nieuws Wmo hulpmiddelen: integraliteit is nog ver te zoeken